Huisvesting – minimale temperatuur in huis
Vanwege energie- en kostenbesparing wordt geadviseerd om de thermostaat in huis wat lager te zetten en ’s nachts flink terug te draaien, bijvoorbeeld naar 15 graden of zelfs lager. Daarbij moet u echter wel rekening houden met de aanwezige huisdieren. Kunnen die daar wel tegen? Hier vindt u adviezen over aan te houden temperaturen en waar u aan moet denken.
Hond en kat
Honden en katten bewegen zich vaak vrij door het huis en kunnen daardoor zelf een prettige plek opzoeken. Maar wat voor hen comfortabel is, kan verschillen: niet alleen vanwege verschillen in bijvoorbeeld leeftijd, maar ook omdat er veel verschillende rassen zijn met bijvoorbeeld andere formaten en vachttypen. Dat kan allemaal meespelen in het bepalen van een goede nachttemperatuur.
Onderzoek
Er is niet bekend welke temperaturen honden en katten het liefste hebben als ze zelf mogen kiezen. Er is wel onderzoek gedaan naar het effect van omgevingstemperaturen op de hoeveelheid energie die het dier nodig heeft om zichzelf op de juiste temperatuur te houden terwijl hij in rust is. Een dier kan bijvoorbeeld gaan rillen en zijn stofwisseling verhogen om meer warmte te produceren, en dat kost energie. De omgevingstemperatuur waarbij het dier zo min mogelijk energie verbruikt, heet de thermoneutrale temperatuur. Die lag in diverse onderzoeken voor de kat tussen 30 en 35 graden. Voor de gemiddelde volwassen hond lag dit ongeveer tussen 20 en 25 graden, waarbij opvalt dat sledehonden zoals de husky ook bij temperaturen rond het vriespunt maar heel weinig extra energie verbruiken om zichzelf warm te houden. Zij zijn helemaal aangepast aan een koude omgeving.
In andere onderzoeken bleken honden vrij goed voor korte tijd tegen koudere temperaturen te kunnen, maar er is natuurlijk een verschil tussen welke temperatuur een dier voor korte tijd aankan en welke temperatuur voor hem comfortabel is.
Daarbij komt ook dat een dier tijd nodig heeft zich aan te passen. Honden en katachtigen in de natuur hebben uiteraard ook te maken met lage temperaturen, maar een dier dat steeds buiten leeft maakt een goede wintervacht aan terwijl dat bij een dier dat binnen leeft doorgaans niet of minder gebeurt. Uit onderzoek bleek bijvoorbeeld dat pups die opgroeien bij een koude omgevingstemperatuur een veel dikkere vacht ontwikkelden dan pups die in een warmere omgeving opgroeiden. En bij katten bleek dat de stofwisseling zich aanpaste bij gewenning aan kou, waardoor ze minder hoefden te rillen om zichzelf warm te houden. Dieren die veel energie nodig hebben om zichzelf warm te houden, eten ook meer.
De meeste dieren die in Nederland leven zijn aangepast aan onze temperaturen. Een kamertemperatuur van 25 graden is dan ook voor veel honden al aardig warm, en afhankelijk van hun ras en bouw en van waar ze aan gewend zijn kan dit ook te warm zijn.
Verschillende adviezen
Er bestaan verschillende adviezen voor de temperatuur in honden- en kattenverblijven.
De Universities Federation for Animal Welfare (UFAW) raadt aan om katten te houden bij 18 tot 24 graden en honden tussen 10 en 26 graden. Dit is gericht op dieren die als huisdier worden gehouden. Voor honden in een bench moeten zowel hoge als lage temperaturen vermeden worden. De dieren moeten een droge, beschutte slaapplek hebben.
Daarnaast zijn er adviezen die gericht zijn op het houden van dieren in instellingen zoals kennels, pensions, asielen en onderzoeksinstellingen.
Engelse dierenartsverenigingen en dierenwelzijnsorganisaties hebben samen huisvestingsrichtlijnen opgesteld voor instellingen waar honden en katten verblijven. Hierin wordt aanbevolen de temperatuur in elk geval boven 10 graden te houden en voor katten wordt daarnaast een slaapplek van minstens 15 graden geadviseerd.
De American Veterinary Medical Association geeft aan om de temperatuur voor hond en kat tussen 10 en 26 graden te houden en daarnaast rekening te houden met het individu.
In richtlijnen opgesteld door de Europese Gemeenschap wordt geadviseerd om katten en honden die gebruikt worden voor onderzoek te houden tussen 15 en 21 graden.
De National Research council geeft voor honden en katten in laboratoria een temperatuur van 16-29 graden aan.
De in deze adviezen genoemde minimumtemperaturen zijn wel bedoeld als ondergrens in bijvoorbeeld kennels, pensions en asielen. Dat betekent dat de dieren aan zulke temperaturen gewend raken, omdat de dag- en nachttemperatuur daar niet of nauwelijks van elkaar zullen verschillen. Zeker bij dieren die voor onderzoek gehouden worden, wordt de temperatuur relatief constant gehouden. Voor een hond of kat die in een huis leeft waar de dagtemperatuur 19-21 graden is, zou een nachttemperatuur van 10 graden betekenen dat er wel erg veel verschil is. Dat maakt dat het dier zich er niet zo goed op kan instellen. Juist op het moment dat het dier in rust is, en dus zelf weinig warmte produceert, is de omgevingstemperatuur laag. Een te koude omgeving tijdens de slaap is oncomfortabel en kan de slaap hinderen (dat geldt overigens ook voor een te warme omgeving).
Individuele verschillen
Er moet ook goed rekening worden gehouden met individuele verschillen: het ras, de leeftijd en de lichamelijke toestand van een dier spelen een rol in zijn mogelijkheden om zichzelf warm te houden. Een nachttemperatuur van 15 graden is daarom voor het ene dier prima, maar voor het andere dier echt te koud!
Vooral bij honden zijn de rasverschillen groot. Honden met een dikke vacht verliezen veel minder snel hun warmte dan honden met een korte vacht, of zelfs helemaal zonder vacht. Een vacht zonder ondervacht laat ook sneller warmte los. Kleine hondjes verliezen hun warmte veel sneller dan grote honden, omdat ze meer oppervlakte hebben ten opzichte van hun inhoud. En sommige honden hebben van nature al meer vetweefsel dan andere, wat kan helpen om warmte vast te houden.
Bij katten zijn die verschillen wat kleiner, maar ook daar bestaan rassen met dikke of juist dunne vachten. Het spreekt vanzelf dat een naaktkat zijn warmte extra snel kwijtraakt.
Ook de leeftijd speelt mee: zowel pups en kittens als oudere honden en katten hebben het moeilijker om hun temperatuur te reguleren en zij hebben daarom een warmere omgeving nodig.
Het is waarschijnlijk geen verrassing dat zieke dieren een warme omgeving nodig hebben. Maar denk daarbij ook aan dieren die bijvoorbeeld gewrichtsklachten hebben; ook voor hen kan een koude omgeving zorgen dat ze meer last krijgen van pijn en stijfheid. Artrose komt veel voor bij huisdieren en wordt vaak over het hoofd gezien. Is uw dier niet meer zo actief als vroeger, springt de kat niet meer overal op of komt de hond wat trager uit zijn mand: bedenk dat dit gewrichtsklachten kunnen zijn, ook als uw dier nog relatief jong is! In die gevallen is het uiteraard verstandig om naar de dierenarts te gaan, maar ook om er rekening mee te houden dat een koude omgeving de klachten misschien kan verergeren (zie ook de artikelen over pijn herkennen bij hond en bij kat, elders op onze website).
Een grote, gezonde hond met een dikke vacht zal dus veel beter tegen lage temperaturen in huis kunnen en dat soms zelfs lekkerder vinden dan als de verwarming flink aan staat. Maar voor een klein, kortharig hondje of een oudere kat kan beter een wat hogere temperatuur worden aangehouden. Zieke dieren hebben vaak een nog wat hogere temperatuur nodig; overleg dat met uw dierenarts.
Conclusie aanbevolen temperaturen voor hond en kat
Op basis van de gegevens uit de literatuur en adviezen van de hierboven genoemde professionele organisaties lijken de volgende temperaturen een goede richtlijn. Let altijd op uw dier en zijn gedrag om te zien of de temperatuur voldoende comfortabel is.
- Voor gezonde, volwassen honden van een gemiddeld ras: kies een nachttemperatuur in huis die niet meer dan 5 graden kouder is dan de temperatuur in huis overdag.
- Voor grote honden met een dikke vacht en sledehonden: houd de nachttemperatuur boven 10 graden om de temperatuurschommelingen niet te groot te maken.
- Voor kleine hondjes, honden met een dunne vacht, geen vacht of een vacht zonder ondervacht, en honden met heel weinig vet zoals windhonden: houd een minimale temperatuur van zo’n 18 graden aan.
- Voor jonge pups, oude honden en honden met een ziekte of aandoening: houd een minimale temperatuur van 18 graden aan en overleg bij ziekte met uw dierenarts.
- Voor gezonde, volwassen katten: kies een nachttemperatuur in huis die niet meer dan 5 graden kouder is dan de temperatuur in huis overdag en zorg voor een slaapplek waar het tenminste 15 graden blijft.
- Voor katten met een dunne vacht (bv. rex, siamees): zorg voor een slaapplek waar het tenminste 18 graden blijft.
- Voor naaktkatten: houd de temperatuur boven 20 graden en zorg voor extra maatregelen zodat de kat het niet te koud krijgt.
- Voor kittens, oude katten en katten met een ziekte of aandoening: houd een minimale temperatuur van 18 graden aan en overleg bij ziekte met uw dierenarts.
Pups en kittens onder 4 weken hebben een nog hogere temperatuur nodig; overleg dat met uw dierenarts als u een nestje heeft.
Zorg er bovendien voor dat hond en kat een goede slaapplek hebben, op een beschutte plaats en natuurlijk niet op de tocht. Maak voor de hond een plek een eindje boven de grond tegen optrekkende kou en zorg voor warme dekens of kleedjes waar hij zich in kan nestelen als hij dat wil. Laat het dier zelf kiezen waar hij wil slapen. Zit uw hond ’s nachts in een bench? Dan kan hij niet zelf een andere plek zoeken als hij het te koud heeft en kan hij bovendien weinig bewegen. Houd dan de kamertemperatuur wat hoger.
Let bovendien op dat uw hond na bijvoorbeeld het zwemmen of een wasbeurt helemaal opgedroogd moet zijn voor hij gaat slapen!
Zorg voor katten voor genoeg warme slaapplekjes waar ze kunnen wegkruipen; denk aan zachte kattenmandjes met een hoge zijkant of deels overkapt, of kartonnen dozen met een kleedje erin.
Let goed op of u tekenen ziet dat uw dier het te koud heeft. Een dier dat het erg koud heeft kruipt weg, rolt zich in elkaar, rilt of is onrustig en komt niet goed aan slapen toe. Ook komt het regelmatig voor dat dieren die het koud hebben, vaker dan anders bij hun eigenaar komen zitten, zoals op schoot of op/in bed, of andere warme plekken opzoeken.
Konijnen en knaagdieren
Konijnen kunnen vrij goed tegen lagere temperaturen, maar minder goed tegen grote schommelingen in temperatuur. Laat u het ’s nachts 15 graden worden maar stookt u het overdag dan weer op tot 21 graden, dan is dat al een aardig verschil. Bovendien maakt een konijn dat binnen woont niet zo’n dikke wintervacht als een konijn dat buiten leeft. Laat de temperatuur dus niet verder zakken dan zo’n 15 graden. Zorg dan in elk geval voor voldoende stro en hooi om in weg te kruipen. Huisvesting met een soortgenoot, wat voor een sociaal dier als het konijn belangrijk is, zorgt ervoor dat ze elkaar ook warm kunnen houden.
Houd bovendien rekening met individuele verschillen en de verschillen tussen rassen en vachten. Oude konijnen houden zichzelf wat minder goed warm, voor hen is het beter de nachttemperatuur wat hoger te houden. Maak eventueel een nachthokje waarin ze zich kunnen terugtrekken, met veel hooi en stro waardoor hun eigen warmte goed wordt vastgehouden. Is een konijn ziek, dan dreigt gevaar voor onderkoeling en moet het dier goed warm gehouden worden! Houd de thermostaat dan boven 20 graden en maak indien nodig gebruik van plaatselijk extra warmte, zoals met een kruik of warmtelamp.
Cavia’s kunnen minder goed tegen de kou dan konijnen. Ze kunnen ook niet tegen grote temperatuurverschillen. Voor hen is het prettiger de temperatuur boven 18 graden te houden. Houd de temperatuur voor haarloze cavia’s boven 22 graden. Ook voor cavia’s geldt bovendien dat ze in elk geval een soortgenoot nodig hebben, wat kan helpen om elkaar warm te houden. Geef de dieren een flinke berg hooi om een warm plekje te maken. Wilt u de kamertemperatuur lager maken, zorg dan voor een goed schuilhok met hooi erin zodat de warmte die de cavia's zelf produceren daar goed blijft hangen.
Onder de kleinere knagers zijn er ook dieren die een wat hogere temperatuur nodig hebben in hun verblijf.
Hamsters, ratten en muizen houden niet van te koude temperaturen. Er zijn proeven gedaan om te kijken welke omgevingstemperatuur ze zelf zouden kiezen. Ratten blijken overdag een temperatuur van ongeveer 27-28 graden te kiezen en ’s nachts zo’n 5 graden lager. Ook muizen kozen in proeven voor hoge temperaturen, gemiddeld ligt de door hen gekozen temperatuur rond 30 graden, ’s nachts als ze actief zijn zo’n 4 graden lager. Muizen die in hun eentje gehuisvest waren, kozen een temperatuur die een graad hoger was dan muizen die in een groepje van 5 leefden.
Het gaat hier om dieren die ’s nachts actief zijn; ze blijken een hogere temperatuur te kiezen overdag, op de momenten dat ze slapen en zelf dus minder warmte produceren.
Muizen en ratten kunnen door het bouwen van nesten en door dicht op elkaar te zitten weliswaar veel koudere temperaturen aan, maar warmer is voor hen duidelijk comfortabeler. In de literatuur wordt voor muizen en ratten in laboratoria een temperatuur tussen 20 en 26 graden aanbevolen.
Syrische hamsters kozen in proeven voor temperaturen van rond 33 graden overdag en zo’n 26-28 graden ‘s nachts. Dit zijn solitaire dieren, die elkaar dus niet warm houden, maar ze kunnen wel door het bouwen van een nest een plekje voor zichzelf maken waar de temperatuur plaatselijk hoger blijft.
Syrische hamsters kunnen bij lage temperaturen in winterrust of winterslaap gaan. Daarbij verlagen ze hun stofwisseling om energie te sparen. Bij temperaturen onder 15 graden zullen ze minder actief worden en bij temperaturen onder een graad of 8-10 en weinig licht bestaat de kans dat de hamster in winterslaap gaat. De kans dat dit in huis gebeurt is klein, maar treft u een hamster aan die dood lijkt en is de temperatuur laag, controleer dan extra of hij wel echt overleden is! Een duidelijk verschil is dat een dode hamster stijf wordt, terwijl een hamster in winterslaap slap blijft. Bij langzaam opwarmen wordt de hamster dan uiteindelijk weer wakker.
Dwerghamsters houden geen winterslaap. Ze kunnen wel in een korte rusttoestand (torpor genoemd) gaan van enkele uren om energie te sparen. Dat gebeurt eerder als het in de omgeving koud is.
Voor Mongoolse gerbils ligt de omgevingstemperatuur waarbij ze zo min mogelijk energie verbruiken in onderzoek overdag ongeveer tussen 28 en 33 graden. In hun natuurlijke leefomgeving komen hele hoge en hele lage temperaturen voor. In hun hol blijft het tijdens hete perioden echter tussen 30 en 35 graden. Tijdens kou kunnen ze door hun stofwisseling te versnellen zelf meer warmte produceren, en door in elkaar te kruipen die warmte beter vasthouden.
Voor veel knagers zoals gerbils, hamsters, ratten en muizen ligt 15 graden dus wel erg ver van hun zelf gekozen temperatuur af. Een lage temperatuur kan oncomfortabel zijn en kan ook hun weerstand verlagen. Houd daarom voor hen de temperatuur bij voorkeur boven 18 graden, liever nog 20 graden, en zorg in elk geval voor voldoende schuilhuisjes en nestmateriaal en bij gerbils, muizen en ratten natuurlijk voor soortgenoten, want deze dieren slapen samen en houden elkaar zo warm.
Let goed op uw dieren. In elkaar gedoken zitten, rillen, dichter op elkaar zitten en zich vaker in hun schuilplek, hooi of nest terugtrekken kunnen aanwijzingen zijn dat ze het te koud vinden.
Is de temperatuur in uw kamer toch lager dan voor uw dier comfortabel is? Eventueel kan een warmtelampje boven een deel van het verblijf dan zorgen voor een plaatselijk hogere temperatuur zodat u niet de hele kamer hoeft te verwarmen. Zorg er dan wel voor dat de dieren niet bij de lamp of het snoer kunnen komen! Hang de lamp zo dat de dieren kunnen kiezen of ze wel of niet onder de lamp willen zitten en let goed op dat het niet te warm wordt. Kies een warmtelamp die geen licht geeft, zoals met infrarood, want anders verstoort u de licht-donkercyclus.
Fretten
Bij fretten is geen onderzoek gedaan naar welke temperatuur zij het prettigste vinden. Zij hebben eerder last hebben van te hoge dan van lagere temperaturen. De aanbeveling uit literatuur is om de temperatuur boven 15 graden te houden. In de praktijk kunnen fretten wel tegen lagere temperaturen. Zorg er dan echter wel voor dat ze zelf een warm plekje kunnen vinden, zoals een nestbox met wat handdoeken erin.
Terrarium en aquarium
Met een terrarium en aquarium moet u er rekening mee houden dat die verblijven ook ’s nachts op een temperatuur gehouden moeten worden die past bij de diersoort. Deze verblijven hebben doorgaans een eigen verwarming en thermostaat. Heeft u bijvoorbeeld een verwarmd aquarium van 24 graden maar zet u ’s nachts de verwarming van de kamer op 15 graden, dan zal de verwarming van het aquarium harder moeten werken om het water op de juiste temperatuur te houden, wat extra verbruik geeft. Let in zo’n geval op of de verwarming wel sterk genoeg is om de gewenste temperatuur ook ’s nachts te bereiken. Bij een onverwarmd terrarium of aquarium op kamertemperatuur moet de nachttemperatuur in de kamer niet lager worden dan de aanbevolen temperatuur voor de diersoort.
Vogels
Of vogels tegen lagere nachttemperaturen kunnen, hangt af van hun herkomst en hun lichamelijke toestand. Vogels die uit tropische gebieden komen kunnen meestal minder goed tegen te lage temperaturen. Laat voor bijvoorbeeld amazonepapegaaien, grijze roodstaartpapegaaien en pyrrhura’s maar ook diamantduiven of gouldamadines de temperatuur daarom liever niet onder 15 graden komen als ze normaal warmere omgevingstemperaturen gewend zijn. Zebravinken, die uit gebieden komen waar het ’s nachts ook vrij koud kan worden, kunnen wat beter tegen lagere temperaturen, hoewel zij het ook liever warmer hebben. Denk er ook aan dat grote schommelingen vaak niet gezond zijn en dat dieren die binnen leven vaak niet gewend zijn aan lage temperaturen of grote temperatuurschommelingen. Zorg er altijd voor dat de vogels een plek hebben zoals een nestkastje waarin ze zich kunnen terugtrekken als ze het koud hebben.
Voor oudere, zieke of deels kale vogels wordt geadviseerd om de temperatuur boven 20 graden te houden. Eventueel kan een warmtelamp worden gebruikt om extra warmte te geven. Zorg er dan voor dat de vogel kan kiezen of hij onder de lamp wil zitten en pas op dat hij niet bij de lamp of bij de snoeren kan. Ook kan gebruik gemaakt worden van een speciale snuggle mat.
Let goed op het gedrag van uw vogels: bol zitten, meer eten en rillen kunnen tekenen zijn dat ze het te koud hebben.
Conclusie
Wie zijn thermostaat wil terugdraaien, moet rekening houden met zijn huisdieren. Maak het niet kouder dan uw dier aankan. Let op het gedrag van uw dier en zorg voor genoeg plekken om zich terug te trekken en warm te blijven (zoals mandjes, schuilhokjes, nestmateriaal en dergelijke). Let extra op bij oudere of heel jonge dieren, zieke dieren, dieren met een aandoening en dieren met een slecht isolerende vacht / verenkleed.
Verwarm indien nodig (een deel van) het verblijf, bijvoorbeeld met een kleine warmtelamp met infrarood (om de licht-donkercyclus niet te verstoren). Zorg dat uw dier ook bij de warmtebron vandaan kan als hij het te warm krijgt en let op dat hij niet aan de lamp of het snoer kan komen. Eventueel kunt u voor sommige dieren ook gebruik maken van een speciaal voor dieren bedoeld warmtekussen (zoals een snuggle mat) of kruik. Let altijd goed op de veiligheid en kies iets wat past bij uw diersoort. Kies liefst een warmtebron zonder snoer en pas op dat uw dier er niet aan kan knagen of het kan slopen. Ook hier is het belangrijk dat het dier zelf kan kiezen of hij gebruik wil maken van de warmtebron. Let bovendien goed op dat het niet te warm wordt, want veel dieren kunnen ook daar niet goed tegen.