Sluiten

Erfelijkheid verder uitgelegd

Heel wat ziekten en aandoeningen bij dieren zijn (helemaal of gedeeltelijk) erfelijk. Om te begrijpen hoe deze ziekten worden doorgegeven is het belangrijk om iets te weten over erfelijkheid. In dit document wordt uitgelegd hoe eigenschappen zijn vastgelegd in genen, hoe deze van ouders op kinderen worden doorgegeven en hoe er fouten kunnen ontstaan die aandoeningen kunnen veroorzaken.

Het lichaam van elk dier, dus ook dat van ons, bestaat uit cellen. Elke cel heeft een kern. In die kern liggen de chromosomen waarop ons erfelijk materiaal ligt. Ze zien eruit als draadjes of staafjes. Een chromosoom bestaat uit een streng van DNA. Op die streng liggen de genen. Elk gen is een soort mal waarmee eiwitten worden gemaakt. Die eiwitten zorgen ervoor dat er een heel lichaam kan worden opgebouwd. In deze genen ligt bijvoorbeeld vast welke kleur ogen en welke kleur haar je hebt.

Mensen hebben 23 verschillende chromosomen. Van elk chromosoom zijn er 2: ze vormen chromosomenparen (zie afb. 1). In totaal hebben mensen dus 46 chromosomen. Elke diersoort heeft een ander aantal chromosomen. Honden hebben 78 chromosomen: dus 39 verschillende chromosomen, van elk twee exemplaren. Konijnen hebben er 44 (22 paar), groene boomkikkers 24 (12 paar).

Afb. 1: twee paar gewone chromosomen (autosomen) met daarop de genen.

Van alle chromosomenparen in de celkern is er één paar anders dan de rest. Dat zijn de twee geslachtschromosomen. Dit chromosomenpaar bepaalt of een dier een mannetje of een vrouwtje is. Er zijn twee verschillende geslachtschromosomen: een X chromosoom en een Y chromosoom. Op het X-chromosoom liggen veel genen, maar op het Y chromosoom liggen er maar weinig. Het Y chromosoom is dan ook veel kleiner dan het X chromosoom. Een geslachtschromosomenpaar kan bestaan uit twee X-chromosomen, of uit een X en een Y chromosoom. Twee Y-chromosomen bij elkaar komt normaal gesproken niet voor.

Bij zoogdieren, zoals de mens, de hond of de kat, is een dier met twee X-chromosomen een vrouwtje en een dier met een X en een Y chromosoom een mannetje (zie afb. 2). Bij vogels is het precies andersom: daarbij hebben de vrouwtjes een X en een Y chromosoom in hun cellen en de mannetjes twee X-chromosomen.
Bij alle andere chromosomen bestaat een chromosomenpaar altijd uit dezelfde chromosomen. Deze chromosomen noemen we ook wel ‘autosomen’(zie afb. 1). De mens heeft dus 44 (22 paar) autosomen en 2 (1 paar) geslachtschromosomen per cel. De hond heeft 76 (38 paar) autosomen en 2 (1 paar) geslachtschromosomen per cel.

 

 Afb. 2: links de geslachtschromosomen van een vrouw, rechts die van een man