Erfelijke aandoeningen
Er bestaan enorm veel erfelijke afwijkingen bij huisdieren. Ze komen voor bij alle diergroepen. Bij de verschillende honden- en kattenrassen komt een aantal zeer bekende erfelijke aandoeningen voor, zoals heupdysplasie (HD) bij onder andere de Labrador Retriever en de Maine Coon, de hernia bij de Teckel en nierproblemen bij de Pers. Maar ook bij konijnen en knaagdieren, vogels, reptielen of vissen komen verschillende erfelijke afwijkingen voor. Zo zien we bij het konijn erfelijke gebitsproblemen die vaker voorkomen bij dwergrassen, epilepsie bij de gerbil, satijnziekte bij de cavia en evenwichtsstoornissen bij muizen. Hieronder worden van enkele diergroepen een aantal voorbeelden besproken.
Van veel erfelijke afwijkingen weten we helaas nog veel te weinig af, met als gevolg dat daar in de fokkerij ook nog maar weinig of geen maatregelen tegen genomen (kunnen) worden. Bovendien worden sommige erfelijke afwijkingen juist met opzet door het fokken bevorderd.
Wat zijn erfelijke afwijkingen en hoe ontstaan ze?
Het "bouwplan" van een dier ligt opgeslagen in het DNA. Erfelijke afwijkingen zijn “foutjes” in dat DNA die door de ouders van een dier doorgegeven kunnen worden aan het nageslacht. Door zo'n foutje kan een dier bijvoorbeeld een aandoening hebben, zoals een nier die niet goed werkt of slechte ogen. Ook kan het uiterlijk of karakter van het dier anders zijn. Als één of beide ouders een afwijking hebben en er vervolgens mee gefokt wordt, dan kunnen de jonge dieren deze zelfde afwijking krijgen.
Maar ook als beide ouders gezond lijken te zijn, kunnen ze wel “dragers” zijn van zo’n afwijking. Dit betekent dat ze zelf nergens last van hebben, maar dat hun nakomelingen toch alsnog de erfelijke afwijking kunnen krijgen. Voor een aantal van dit soort afwijkingen is het gelukkig mogelijk om hierop te testen met behulp van een DNA-test. Lees voor meer uitleg ook het Praktisch document 'Meer over Erfelijkheid'.
Rasstandaard
Bij het fokken van bijvoorbeeld een rashond, raskat of raskonijn wordt er gestreefd naar dieren die erg op elkaar lijken en zoveel mogelijk voldoen aan de zogenaamde rasstandaard. Hierin staat onder andere beschreven aan welke uiterlijke kenmerken en karaktereigenschappen het dier moet voldoen. Om zoveel mogelijk dieren te fokken die voldoen aan de rasstandaard, wordt er vooral gefokt met ouderdieren die zoveel mogelijk gewenste eigenschappen bezitten. Deze worden soms gekruist met een verwant dier (een vader/moeder/broer of zus) om zoveel mogelijk gewenste eigenschappen te behouden. Dit kruisen met een familielid noemen we 'inteelt'. Door inteelt is de kans op erfelijke afwijkingen echter ook groter! Uit onderzoek is gebleken dat sommige aandoeningen bij een bepaald ras veel vaker voorkomen dan bij andere rassen. Die aandoeningen zijn dan waarschijnlijk erfelijk. Ze zijn per ongeluk meegekomen bij het fokken op bepaalde eigenschappen.
Bovendien bestaan er erfelijke aandoeningen die heel direct samenhangen met de eigenschappen waar men op fokt. Een voorbeeld is het fokken op honden met een lange rug, die daardoor veel kans hebben op een hernia, het fokken op hele lange oren bij konijnen die daardoor vaak oorbeschadigingen en ontstekingen oplopen of het fokken op een platte neus bij honden en katten, waardoor ademhalingsproblemen ontstaan. Deze erfelijke afwijkingen worden dus bewust in een ras gefokt, bijvoorbeeld omdat men dit mooi vindt. Het welzijn van het dier wordt echter wel aangetast!
Voorbeelden van erfelijke aandoeningen
Hieronder vindt u een aantal voorbeelden van erfelijke aandoeningen bij diverse diergroepen. Er zijn nog veel meer erfelijke afwijkingen bekend. U kunt hier meer over lezen in de rassenbijsluiters en onder ‘Erfelijke aandoeningen’ in de overzichten van erfelijke aandoeningen per diergroep.
Erfelijke aandoeningen bij de hond
Bij de hond komen allerlei typen erfelijke aandoeningen voor. Bekend zijn problemen met gewrichten, zoals heupdysplasie of patella luxatie (een verschuivende knieschijf) of oogproblemen zoals cataract (grauwe staar), PRA waarbij het netvlies achteruit gaat of distichiasis waarbij extra haartjes de ogen irriteren. Sommige aandoeningen hangen samen met de bouw van de hond. Honden met veel huidplooien op de kop kunnen last krijgen van een ontstoken huid. Dieren met veel haren voor en rondom de ogen kunnen gemakkelijk een hoornvliesontsteking krijgen doordat haren voortdurend het gevoelige hoornvlies (de buitenste laag van het oog) irriteren. Honden met platte neuzen hebben vaak problemen met de ademhaling en krijgen snel last van oververhitting. Bij honden met een grote, brede kop en/of borst komen geboorteproblemen voor doordat de pups niet goed door het geboortekanaal passen.
In de LICG Rashondengids worden de erfelijke aandoeningen van de populairste hondenrassen en de Nederlandse rassen weergegeven.
Erfelijke aandoeningen bij de kat
Bij de kat kunnen huidproblemen voorkomen zoals aangeboren kaalheid. Dit is een gewenste eigenschap bij bijvoorbeeld de Sphynx, maar treft soms ook andere kattenrassen. Veel vaker zien we geboorteproblemen bij katten met een extreme kopvorm zoals de Pers of de Siamees, waarbij de pers ook het hoogste percentage kittensterfte heeft. Een laatste voorbeeld bij de kat is een aangeboren doofheid, die bijna alleen bij witte katten met blauwe ogen voorkomt, waarbij de doofheid één of beide oren kan treffen.
Erfelijke aandoeningen bij het konijn
Bij het konijn komen, zoals al eerder genoemd, gebitsproblemen voor die erfelijk zijn. Door een afwijkende lengte van de onderkaak ten opzichte van de bovenkaak kunnen de tanden en kiezen van het konijn niet goed afslijten op elkaar. Dit kan dan leiden tot olifantstanden en haken op de kiezen. Dit komt vooral voor bij dwergkonijnen.
Andere erfelijke problemen bij het konijn zijn onder andere glaucoom (een verhoogde oogboldruk) als gevolg van een afvoerproblemen van het vocht in het oog en ‘splay leg’, een aandoening waarbij één of beide achterpoten en soms ook de voorpoten van het konijn niet in staat zijn het gewicht van het dier te dragen. Het konijn zakt langzaam door zijn poten heen en draait deze naar buiten toe, waardoor het konijn zich moeilijk tot niet kan voortbewegen, afhankelijk van de ernst van de aandoening.
Erfelijke aandoeningen bij reptielen
Bij reptielen wordt er steeds meer gekweekt op kleuren en patronen die afwijken van de natuurlijke vorm. Dit worden mutaties of ‘morphs’ genoemd. Veel mensen willen immers iets ’speciaals’. Het kweken van dit soort kleurpatronen is voor de kweker vaak een uitdaging.
Doordat er veel met bepaalde dieren gekweekt wordt en lijnen met een bepaalde mutatie vaak ontstaan uit slechts enkele dieren, neemt de kans op erfelijke afwijkingen echter toe. Bovendien hebben mutaties die een bepaalde kleur of specifiek patroon met zich meebrengen, soms ook bij-effecten. Ook die worden zo vastgelegd in het erfelijk materiaal.
Een voorbeeld dat onder kwekers bekend is, wordt vooral gezien bij de populaire “spider”morph bij de koningspython, en de morphs die daarvan afstammen. Hierbij komt een aandoening voor waardoor de dieren met hun kop en nek wiebelen, ze vertonen wat men noemt een ‘wobble’. Ze lijken minder of geen controle te hebben over hun bewegingen en lijken soms wel dronken. Dit is vooral te zien als de slang opgewonden is, bijvoorbeeld bij het voeren. Bij dieren die dit in sterke mate vertonen komt het voor dat ze bij het bewegen hun kop helemaal ondersteboven gedraaid houden.
Ook bij andere veel gekweekte reptielen kunnen problemen voorkomen. Er zijn bijvoorbeeld aanwijzingen voor weerstandsvermindering bij luipaardgekko’s en baardagamen. Helaas is er nog geen onderzoek verricht naar dergelijke problemen, waardoor de precieze oorzaken nog niet achterhaald zijn.
Voor wie begint met het houden van een reptiel is er over dergelijke aandoeningen vaak weinig goede, betrouwbare informatie te vinden. Als u overweegt om een reptiel aan te schaffen, is het dan ook raadzaam om u te laten voorlichten bij een reptielenvereniging, mensen die ervaring hebben met de soort die u gaat kiezen of bijvoorbeeld Stichting Herpetofauna. Daar kan men u vaak meer vertellen over problemen die bij een bepaalde soort een rol zouden kunnen spelen, zodat u weet waar u op moet letten.
Erfelijke aandoeningen bij vissen
Omdat vissen bij uitstek dieren zijn die men aanschaft om naar te kijken, speelt het uiterlijk een grote rol. Er wordt dan ook gekweekt op lichaamsvorm en kleur. In sommige gevallen komt daardoor het welzijn van de vis in het gedrang. Voorbeelden daarvan zijn sommige sluierstaart goudvissen zoals de hemelkijker en de blaasoog. Zij missen beide hun rugvin, waardoor ze hun balans in het water moeilijk kunnen houden. Daarnaast heeft de hemelkijker bolle, uitpuilende ogen die alleen naar boven kunnen kijken, en heeft de blaasoog een grote, met vloeistof gevulde blaas onder zijn ogen. Deze handicaps beperken hun zicht, zorgen ervoor dat ze meer moeite hebben met zwemmen en maakt hen kwetsbaar voor beschadigingen. Ze kunnen daardoor niet samen worden gehouden met andere, snellere of agressieve vissoorten en hebben een aquarium nodig zonder obstakels en scherpe onderdelen.
De aanpak van erfelijke problemen
Voor erfelijke afwijkingen geldt in ieder geval dat elk honden- en kattenras er in meer of mindere mate mee te kampen heeft en dat een serieuze aanpak van de problemen noodzakelijk is. De bestrijding is een omvangrijke klus die begint bij het verzamelen van zoveel mogelijk onderzoeksgegevens. Daarmee kan bevestigd worden of er daadwerkelijk sprake is van een erfelijk probleem. Vervolgens moeten erfelijk belaste dieren uitgesloten worden van de fokkerij waarna het effect daarvan goed gevolgd moet worden en ervoor gezorgd moet worden dat er niet opnieuw met erfelijk belaste dieren gefokt gaat worden.
Dit klinkt allemaal redelijk eenvoudig maar zowel op technisch niveau (een dier kan drager zijn van een erfelijke afwijking zonder dat je het aan de buitenkant ziet) als op het niveau van de fokkers, rasverenigingen en overkoepelende organisatie zijn vaak veel obstakels te vinden.
Enkele rasverenigingen hebben al, aan de hand van inventarisaties, heel hard gewerkt aan het oplossen van de problemen binnen hun ras. Hierdoor komen bijvoorbeeld oogproblemen bij de Shetland Sheepdog en epilepsie bij de Duitse Brak tegenwoordig veel minder voor dan vroeger. Er zijn echter ook nog steeds veel fokkers en rasverenigingen die weigeren te onderkennen dat er erfelijke aandoeningen binnen hun ras voorkomen. Deze maken zich vaak grote zorgen dat hun ras een slechte naam krijgt als ze de problemen onderkennen en er openlijk aan gaan werken.
Er is dus nog een lange weg te gaan waarbij wellicht nog meer erfelijke problemen aan het licht zullen komen waarvan we ons nu nog niet bewust zijn.
Verdiep u in erfelijke afwijkingen voor u een dier aanschaft
Laat u in ieder geval goed informeren vóór u een dier van een bepaald ras aanschaft, over welke problemen er een rol kunnen spelen bij het betreffende ras. Zo komt u niet voor onaangename verrassingen te staan. Raadpleeg als het om een hond gaat eerst de LICG rashondengids.