Vaccinatie van uw kat
Een vaccin is een middel dat in het lichaam wordt gebracht om bescherming (afweer) op te wekken tegen een ziekteverwekker. De meeste vaccins worden ontwikkeld om ernstige of dodelijk verlopende ziekten, die zich makkelijk tussen dieren kunnen verspreiden, te voorkomen.
Hoe werkt een vaccin?
Een vaccin bestaat uit een oplossing waarin zich een ziekteverwekker (een bacterie of virus) bevindt die ervoor zorgt dat de kat stoffen gaat produceren tegen deze ziekteverwekker. Deze stoffen worden antistoffen of antilichamen genoemd. Naast de aanmaak van antistoffen worden ook specifieke cellen in het bloed geactiveerd die voor de afweer van belang zijn.
Als de kat hierna in contact komt met de echte ziekteverwekker, dan zijn er al antistoffen aanwezig die direct de strijd hiermee aangaan en worden ook heel snel nieuwe antistoffen aangemaakt. Dit wordt een afweerreactie genoemd. De bacterie of het virus in het vaccin is ofwel doodgemaakt of zodanig verzwakt dat er wel een afweerreactie wordt opgewekt, maar zonder dat de kat zelf ziek wordt.
Tegen welke ziekten kan ik mijn kat laten vaccineren?
In Nederland zijn op dit moment vaccins beschikbaar tegen de volgende ziekten:
- Kattenziekte, veroorzaakt door het feline parvovirus (ook wel feline panleukopenie virus genoemd)
- Niesziekte, veroorzaakt door het feline herpesvirus
- Niesziekte, veroorzaakt door het feline calicivirus
- Feline leukemie virus (FeLV)
- Niesziekte veroorzaakt door Chlamydophila felis
- Niesziekte, veroorzaakt door de bacterie Bordetella bronchiseptica
- Hondsdolheid (rabiës)
In de Verenigde Staten bestaan er daarnaast ook nog vaccins tegen kattenaids (FIV oftewel feline immunodeficiëntievirus), ringworm (een schimmel) en de darmparasiet Giardia. In Nederland zijn voor deze aandoeningen geen vaccins geregistreerd.
Welke vaccinaties heeft mijn kat nodig?
Vaccinaties kunnen verdeeld worden in basisvaccinaties en overige vaccinaties. De basisvaccinaties zijn belangrijk voor elke kat.
De bijkomende vaccinaties kunnen gegeven worden afhankelijk van de individuele behoefte van de kat. Deze behoefte is afhankelijk van het risico dat de kat loopt op een infectie. Dat risico wordt bepaald op basis van de leeftijd van de kat, zijn levensstijl en het contact met andere katten. Dit wordt een vaccinatie op maat genoemd.
Basisvaccinaties
De basisvaccinaties, ook wel kernvaccinaties genoemd) zijn die tegen kattenziekte (door parvovirus) en niesziekte (door herpesvirus en calicivirus).
Vaccinatie kan ziekte nooit 100% voorkomen, maar maakt de kans op ziekte wel zo klein mogelijk.
Kattenziekte
Kattenziekte wordt veroorzaakt door een parvovirus en wordt daarom ook wel ‘kattenparvo’ genoemd. Infectie met dit virus zorgt meestal voor plotselinge sloomheid, koorts, gebrek aan eetlust, braken en diarree en vaak gaat de kat binnen korte tijd dood. Soms gaan kittens ook plotseling dood zonder dat ze voor die tijd ziekteverschijnselen hadden.
Het virus kan enkele weken worden uitgescheiden in de ontlasting en het braaksel van een besmette kat. Daarnaast kan het virus maandenlang in de omgeving overleven. Het gevolg is dat één zieke kat heel veel andere katten kan infecteren. Het is dus een zeer besmettelijke aandoening. Een kat met kattenziekte moet dan ook in isolatie worden verzorgd om verspreiding van het virus naar andere dieren tegen te gaan. Behandeling bestaat vooral uit symptoombestrijding. Zelfs met intensieve behandeling overleeft een groot deel van de katten de ziekte niet.
De enige manier om een kat te beschermen tegen kattenziekte is door vaccinatie. Dit is niet alleen voor buitenkatten heel belangrijk, maar óók voor binnen gehouden katten. Kattenziekte vaccins zijn gelukkig heel effectief en bescherming treedt snel op. Deze vaccinatie behoort daarom, samen met de niesziekte vaccinatie, tot de zogenaamde kern- of basisvaccinaties.
Honden en katten ziek kunnen worden van elkaars parvovirus. Dit betekent dat vaccineren tegen parvo voor beide diersoorten heel belangrijk is.
Lees voor meer informatie het artikel Kattenziekte.
Niesziekte
Niesziekte wordt vaak veroorzaakt door een feline herpesvirus en/of een feline calicivirus.
Feline herpesvirus
Wanneer een kat eenmaal is besmet met het feline herpesvirus, dan zal hij een korte periode griepachtige verschijnselen laten zien. Deze verschijnselen zijn gekenmerkt door vieze ogen, neusuitvloeiing, niezen en ontsteking in de bek. Deze aandoening wordt ook wel niesziekte genoemd.
De symptomen zullen verdwijnen, maar het virus zal latent (‘sluimerend’) in het lichaam aanwezig blijven. Hierdoor kan de kat levenslang regelmatig last krijgen van luchtweginfecties en/of oogproblemen.
Ook bij stress kan de ziekte weer optreden.
Besmetting treedt voornamelijk op na contact met andere katten. Vaccinatie vermindert niet alleen de verspreiding van het virus van kat naar kat, maar ook de ernst van de ziekte na infectie en het aantal periodes dat de chronisch besmette kat ook echt ziek is.
Lees voor meer informatie het artikel Niesziekte bij de kat.
Feline calicivirus
Net zoals het feline herpesvirus, leidt het calicivirus tot niesziekte. Vaak gaat die gepaard met zweervorming in de bek. Sommige katten overwinnen de ziekte, andere katten raken chronisch besmet met niesziekte. Ze blijven dan levenslang in meer of mindere mate klachten houden.
Er bestaan verschillende stammen (‘soorten’) van het calicivirus, en het vaccin is gericht op de meest ernstige stammen.
De aanwezigheid van verschillende virusstammen, en de mogelijkheid van katten om chronisch besmet te raken (mogelijk al als jonge kitten vóór de eerste vaccinatie), verklaren waarom sommige katten nog steeds symptomen van een calicivirus infectie laten zien, ondanks vaccinatie. Net als met het herpesvirus, is vaccineren wel heel belangrijk om de frequentie en de ernst van de klachten te verminderen.
Lees voor meer informatie het artikel Niesziekte bij de kat.
Vaccinatie bij katten waarmee gefokt gaat worden
Katten waarmee gefokt gaat worden horen door middel van vaccinatie beschermd te zijn tegen kattenziekte en niesziekte. Dit voorkomt dat kittens in de baarmoeder worden besmet met het kattenziekte virus. Daarnaast zal een gevaccineerde moederpoes beschermende antistoffen tegen kattenziekte en niesziekte doorgeven aan haar kittens.
Vaccinatie moet wel plaatsvinden ruim voordat er met de poes wordt gefokt. Is de poes al drachtig of geeft ze melk aan kittens, dan zal vaccinatie moeten worden uitgesteld.
TIP: Wilt u een kitten aanschaffen en heeft u een nestje op het oog? Ga dan na of de ouderdieren en zeker de moederpoes goed gevaccineerd zijn tegen kattenziekte en niesziekte. Dit voorkomt veel problemen! Verder heeft het de voorkeur als het kitten zijn eerste twee vaccinaties al heeft gehad voordat hij bij u in huis komt. Bekijk voor meer tips de kitten-checklist.
Vaccinatie bij kittens
Is een moederpoes goed gevaccineerd en gezond, dan geeft zij tijdens de eerste dag na de bevalling via de biest (eerste moedermelk) antistoffen tegen kattenziekte en niesziekte door aan haar kittens. Op die manier zijn de kittens de eerste periode na de geboorte voldoende beschermd. Voorwaarde is wel dat ze goed van de moedermelk hebben gedronken.
De concentratie van deze zogenaamde maternale antistoffen daalt na verloop van tijd, waardoor de kittens vatbaar worden voor infectie. Vaccinaties zijn nodig om het kitten zelf antistoffen en daarmee weerstand tegen de virussen te laten opbouwen.
Het lastige is dat vaccinaties niet goed werken als er nog van deze maternale antistoffen aanwezig zijn. Een kitten maakt dus altijd een gevaarlijke periode door waarin de hoeveelheid maternale antistoffen te laag is om hem goed te beschermen, maar voldoende hoog is om vaccinatie tegen te werken. Het verschilt per kitten wanneer de maternale antistoffen verdwijnen. Dit is de reden dat een kitten op meerdere momenten tegen kattenziekte en niesziekte wordt gevaccineerd.
Vaccinatieschema
Het advies voor kittens is een basisvaccinatie die bestaat uit een set van drie vaccinaties (tegen kattenziekte en niesziekte) met steeds 3 tot 4 weken tussentijd: De eerste vaccinatie op een leeftijd van 8 à 9 weken; de tweede rond 12 weken leeftijd; en de derde rond 16 weken leeftijd. Loopt het kitten een groot risico op besmetting, dan kan de dierenarts besluiten om ook op 6 weken leeftijd te vaccineren.
Dit schema is anders dan vroeger! Toen werden kittens standaard tweemaal in plaats van driemaal gevaccineerd (op 8 à 9 weken leeftijd en rond 12 weken leeftijd). Dit oude vaccinatieschema gaf bij veel kittens echter onvoldoende bescherming, omdat ze op 12 weken leeftijd vaak nog maternale antistoffen hebben. Sinds 2016 geldt daarom over de hele wereld het advies om een derde vaccinatie toe te voegen op ongeveer 16 weken leeftijd (vaccinatie advies van de ‘World Small Animal Veterinary Association’ (WSAVA)).
Bloedonderzoek (titerbepaling)
De concentratie maternale antistoffen bij een kitten kan met behulp van bloedonderzoek worden bepaald. Toch wordt dit afgeraden! Het is namelijk niet duidelijk beneden welke concentratie de vaccinatie goed werkt (plus dat dit waarschijnlijk verschilt per type vaccin). Verder zou het betekenen dat er bij het kitten iedere 2 tot 3 weken bloed moet worden geprikt. Dit is voor het kitten stressvol en brengt veel kosten met zich mee.
Bij kittens heeft een goede basisvaccinatie (zoals hierboven beschreven) daarom absoluut de voorkeur boven deze titerbepalingen.
TIP: Rond een leeftijd van 20 weken kan de titerbepaling wél goed worden gebruikt om te controleren of de set aan kittenvaccinaties goed is aangeslagen!
Lees voor meer informatie over titerbepaling het artikel Titeren en vaccineren.
Vaccinatie bij volwassen katten
Na de drie kittenvaccinaties wordt de volgende vaccinatie tegen kattenziekte en niesziekte aangeraden op 6 tot 12 maanden leeftijd.
- Uitzondering: Is op 20 weken leeftijd met een bloedonderzoek (titerbepaling) aangetoond dat het kitten door de vaccinaties een goede afweer heeft opgebouwd? Dan is vaccinatie tegen kattenziekte op 6 tot 12 maanden leeftijd waarschijnlijk nog niet nodig. Het advies is wel om dit te controleren met een titerbepaling. De niesziekte vaccinatie blijft verstandig om te geven, omdat de titerbepaling voor niesziekte minder betrouwbaar is.
Het vervolgadvies is herhalingsvaccinaties iedere 3 jaar tegen kattenziekte en ieder jaar tegen niesziekte. De officieel geregistreerde werkingsduur van de vaccins is namelijk 3 jaar voor kattenziekte en 1 jaar voor niesziekte.
Bloedonderzoek (titerbepaling)
Het verschilt per dier hoe lang bescherming na vaccinatie aanhoudt. Na vaccinatie tegen kattenziekte blijkt een groot deel van de katten (veel) langer beschermd te zijn dan de in de bijsluiter vermelde 3 jaar.
Een goede of misschien zelfs betere optie is dan ook om het vaccinatieschema voor kattenziekte voor de volwassen kat te baseren op titerbepalingen. Hiervoor bestaan snelle tests die de meeste dierenartsen zelf in de praktijk kunnen uitvoeren. Zijn er antistoffen aanwezig tegen kattenziekte, dan is de kat goed beschermd. Vaccinatie is in dat geval nog niet nodig en zal niet zorgen voor meer bescherming.
Hoe vaak de titerbepaling voor kattenziekte het beste kan worden uitgevoerd, is afhankelijk van de verwachte werking van het afweersysteem. Zo is voor katten ouder dan 15 jaar jaarlijkse titerbepaling heel verstandig, maar kan voor jongere, gezonde katten mogelijk worden volstaan met titerbepaling eens in de 3 jaar.
Voor niesziekte is titeren minder betrouwbaar. Een jaarlijkse niesziektevaccinatie is daarom voor veel katten nog wel aan te raden.
LET OP: In pensions (en enkele andere inrichtingen waar katten bedrijfsmatig gehouden worden) is een bewijs van vaccinatie tegen kattenziekte en niesziekte verplicht. Als van het ‘standaard’ vaccinatieschema wordt afgeweken, dan moet hier door de dierenarts schriftelijk uitleg voor worden gegeven. Houd er rekening mee dat pensions deze titerbepalingen niet altijd accepteren als bewijs dat een kat voldoende beschermd is, maar eisen dat het ‘standaard’ vaccinatieschema is gevolgd voor de kat. Wilt u uw kat naar een pension brengen en maakt u gebruik van titerbepalingen, vraag dan eerst bij het pension na of dit geaccepteerd wordt.
Lees voor meer informatie over titerbepaling het artikel Titeren en vaccineren.
Belangrijk
Los van de vaccinaties blijft het natuurlijk belangrijk om minimaal jaarlijks (en voor oudere dieren vaker) bij uw dierenarts langs te gaan voor een algehele gezondheidscontrole van uw kat. Op dat moment kan dan meteen bepaald worden of en zo ja welke vaccinatie nodig is. Zo krijgt uw kat een vaccinatieadvies op maat.
Vaccinatie bij katten met een verzwakt afweersysteem
Heeft een kat door ziekte of medicijnen een minder goed werkend afweersysteem, dan kan vaccinatie onverstandig zijn. Een titerbepaling is dan ideaal. Hiermee kan vooral goed worden bekeken of de kat nog beschermd is tegen kattenziekte. Zo kan worden bepaald of herhalingsvaccinatie op dat moment nodig zou zijn of dat er veilig kan worden afgewacht.
Blijkt de kat onvoldoende beschermd, dan zal de dierenarts een afweging maken van de voor- en nadelen van de vaccinatie, het meest veilige moment van vaccinatie en de mogelijke inzet van een ander type vaccin.
Vaccinatie bij asielkatten
Voor katten die worden gehouden in een asiel of dierenopvangcentrum zijn vaccinaties tegen kattenziekte en niesziekte verplicht gesteld door de Nederlandse Overheid.
Voor asielkittens geldt het advies om de eerste vaccinatie tegen kattenziekte en niesziekte al op een jongere leeftijd toe te dienen (op 6 weken en in geval van een kattenziekte uitbraak zelfs op 4 weken). Zolang het kitten in de inrichting verblijft, wordt hervaccinatie iedere 2 tot 4 weken geadviseerd totdat het kitten 20 weken oud is.
Overige vaccinaties
Afhankelijk van de situatie van uw kat zijn de meest gegeven overige vaccinaties die tegen Feline leukemie virus, Chlamydophila felis, Bordetella bronchiseptica en rabiës (hondsdolheid).
Feline leukemie virus
Het feline leukemie virus, FeLV, verspreidt zich via het speeksel van de kat. Katten kunnen besmet raken wanneer ze elkaar wassen of etens- en drinkbakjes delen of door een beet van een besmette kat. Daarnaast kunnen kittens al in de baarmoeder besmet raken via de moederkoek (placenta) en kan het virus overgedragen worden tijdens de dekking.
Katten die met meerdere katten in huis leven of katten die buiten komen, lopen het grootste risico op deze besmetting. Een alleen levende kat die volledig binnen wordt gehouden, loopt geen risico en hoeft niet gevaccineerd te worden.
In Nederland is het risico op een infectie met FeLV in het algemeen laag. Uw dierenarts zal het risico op infectie bij uw kat meenemen in de beslissing of er wel of niet tegen FeLV gevaccineerd moet worden.
Lees voor meer informatie het artikel Feline Leukemievirus (FeLV).
Chlamydophila felis
Een bacteriële infectie met Chlamydophila felis veroorzaakt een oogbindvliesontsteking (conjunctivitis, ontsteking van het slijmvlies van het oog) en een ontsteking van de hoge en lage luchtwegen.
Jonge kittens zijn het meest gevoelig, vaak zijn ze op een leeftijd waarop ze nog te jong zijn om gevaccineerd te worden. Katten met een Chlamydophila felis infectie kunnen worden behandeld met een geschikt antibioticum. Vaccinatie wordt niet voor alle katten aangeraden. Zijn er meerdere katten in huis besmet, dan kan vaccinatie zinvol zijn.
Lees voor meer informatie het artikel Chlamydophila infectie bij de kat.
Bordetella bronchiseptica
Een bacteriële infectie met Bordetella bronchiseptica kan leiden tot luchtwegproblemen die zich uiten als hoesten en een longontsteking. Deze bacterie is ook één van de veroorzakers van kennelhoest bij de hond.
Katten die met meerdere katten in huis leven of katten die samenwonen met honden lopen het hoogste risico. Katten die een hoger risico lopen, kunnen standaard gevaccineerd worden. De vaccinatie kan ook plaatsvinden op strategische momenten, zoals net voor een verblijf in een pension, als daar eerder ziekte door Bordetella bronchiseptica is voorgekomen. Een pension kan deze vaccinatie zelfs verplicht stellen, al komt dat vaker voor bij honden.
Er is een neusdruppelvaccinatie waarbij de vaccinatievloeistof in de neusopening gedruppeld wordt. De neusdruppelvaccinatie geeft ook lokaal, op de plaats van toediening, een afweerreactie in de luchtwegen.
Rabiës (hondsdolheid)
Een rabiësvaccinatie is verplicht voor dieren die meegaan (op vakantie) naar het buitenland. Informeer ruim voor vertrek bij uw dierenarts wat de eisen zijn van het land waar u naartoe wilt en van de landen waar u mogelijk doorheen reist. De eisen kunnen per land flink verschillen.
TIP: Bekijk ook de praktische informatie bij ‘Reizen en vakantie’. Daar vindt u de invoereisen van landen binnen Europa en invoereisen van landen buiten Europa.
In Nederland komt rabiës van nature niet voor, maar in het buitenland kunnen vossen en soms honden besmet zijn. Bij vleermuizen, ook in Nederland, komt een ander type rabiësvirus voor. De kat is ook gevoelig voor dit type virus, maar het risico op infectie is zeer klein.
Lees voor meer informatie het artikel Hondsdolheid (rabiës).
Tot welke problemen kan vaccinatie leiden?
Bijwerkingen van vaccinaties zijn uiterst zeldzaam, zeker in verhouding tot de duizenden doses die jaarlijks worden toegediend.
De meest voorkomende bijwerkingen zoals lusteloosheid, gebrek aan eetlust en pijnlijke zwelling van de injectieplaats duren maar kort en vallen vaak nauwelijks op. Ernstigere bijwerkingen zijn braken, diarree, kreupelheid, koorts en symptomen van een luchtweginfectie of zwelling op de injectieplaats. Kittens en jonge katten lijken gevoeliger voor bijwerkingen dan volwassen katten.
Een enkele keer komt het voor dat een vaccinatie niet aanslaat bij een dier. Dat kan door erfelijke aanleg komen. Ook bij dieren bij wie het immuunsysteem minder goed werkt, bijvoorbeeld door ziekte, medicijnen of doordat ze al oud zijn, kan een vaccin soms minder effect hebben. Er kan ook iets met het vaccin niet goed gegaan zijn tijdens opslag of transport. Met een titerbepaling (bloedonderzoek naar antistoffen) kan gecontroleerd worden of een vaccin goed is aangeslagen.
De bijwerking die de meeste aandacht heeft gekregen in de afgelopen jaren is het fibrosarcoom. Dit is een tumor onder de huid die zich kan ontwikkelen op de injectieplaats. Sommige katten ontwikkelen een klein bultje op de injectieplaats als gevolg van een plaatselijke ontstekingsreactie. Deze verdwijnt normaal gesproken binnen 3 tot 4 weken. Gebeurt dit niet, dan kan het ontstekingsweefsel zich ontwikkelen tot een fibrosarcoom.
De kans op een ontstekingsreactie is het grootste bij vaccins die een speciale dragerstof, een zogenaamde adjuvans, bevatten. Dat adjuvans is dan aan het vaccin toegevoegd om een sterkere reactie van het afweersysteem te veroorzaken (en daarmee een betere bescherming door vaccinatie te geven). De bekendste geadjuveerde vaccins zijn de vaccins tegen FeLV (leukemie) en rabiës.
Het ontstaan van een fibrosarcoom na een vaccinatie is zeldzaam. Daarnaast kunnen de kans op het ontstaan van een fibrosarcoom en de gevolgen hiervan worden verkleind door het op de juiste manier en op de juiste plaats injecteren van het vaccin.
Conclusies
Infectieziekten kunnen bij katten voor heel veel ellende zorgen. Zo is kattenziekte vaak dodelijk en kan niesziekte levenslang klachten geven. Vaccinatie kan ziekte nooit 100% voorkomen, maar maakt de kans wel zo klein mogelijk. Bij de meeste katten (van jong tot oud en van binnenkat tot buitenkat) is vaccinatie dan ook heel verstandig.
Er bestaat altijd een klein risico op bijwerkingen van vaccinaties. Uw dierenarts kan u daarover voorlichten. Zo kunt u samen besluiten wat voor uw kat het beste is.
Wilt u niet onnodig vaak vaccineren? Dan kunt u (voor kattenziekte) titerbepalingen laten uitvoeren. Daarmee kunt u zien of uw kat nog goed beschermd is of weer toe is aan een herhalingsvaccinatie. Zo kunt u ‘op maat’ vaccineren. Lees meer hierover in het artikel Titeren en vaccineren.